Als 't end van de dag begon,
oranje de horizon,
signaal voor het slotakkoord;
de stilte kreeg nu het woord,
dan zaten de eenzamen,
een huid rood van bloed-bramen
om knokige lichamen
die all'eenzaam hier kwamen,
de heuveltop opgesjouwd,
de weg de weg toevertrouwd,
door struiken en kreupelhout
tot d' rand van 't oeroude woud,
waar één voor één als één zelf
de blik het hemelgewelf
in richtt' in kleermakerszit
op 't zand, als een kersenpit
die voelt dat hij dra ontkiemt;
dat groen' dat zijn bast uit priemt
dat 't aangezicht van de maan
klaarblijk'lijk niet kan weerstaan,
van 't vlees van hun vrucht beroofd,
hun zoekende zucht gedoofd
in zijn en niets meer dan zijn
in nietzijn in maneschijn,
toen voor hun ogen een wond
in 't hemellichaam ontstond
waardoorheen een oog t'rugkeek
en 'n stem tot hen zeggen leek:
"Wat zit je daar niets te doen
als 'n goedgelovige oen?
Hooguit in een vage droom
groei j'uit tot een kersenboom!"
pepé: lettermenger.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten